Snowdonia National Park - 1994

Zaterdag 18 juni 1994:

`s Ochtends om een uur of vijf arriveert de taxi. Ruim een kwartier later en 50 gulden armer staan we in de nieuwe vertrekhal van Schiphol. De balie is al open en het inchecken kost niet veel tijd. Door de douane dan maar, en op naar het tax-free winkelcentrum. Na ons daar voldoende verveeld te hebben gaan we naar de gate, waar het Cathay Pacific vliegtuig (zoals gewoonlijk) vertraging blijkt te hebben. Wanneer de Boeing 747 eenmaal is vertrokken (be)landen we binnen de kortste keren op Manchester Airport. Een trein brengt ons in een half uur naar Manchester Piccadily Station in het hartje van de stad, vanwaar we naar het centrum wandelen. Al snel blijkt dat Manchester niet direct de meest gezellige of bezienswaardige stad van Engeland is. Op naar Snowdonia dan maar!

We lopen terug naar het station, onderwijl druk speurend naar ofwel Coleman Fuel ofwel wasbenzine voor onze Whisperlite (niks natuurlijk), en kopen een kaartje naar Betws-y-Coed, Noord-Wales. De express train brengt ons in een kleine twee uur naar LLandudno Junction. Het is een merkwaardige reis langs eindeloze verlaten en vervallen "seaside resorts" (compleet met roestige pieren en buiten bedrijf gestelde kermisattracties) langs de noordkust van Wales. Vanuit Llandudno Junction vertrekt een piepklein en lawaaierig boemeltje voor een prachtige rit door Conwy Valley richting Blaeneau Ffestiniog. Na een half uur stappen we uit op het kleine maar drukke stationnetje van Betws-y-Coed.

Betws-y-Coed blijkt het Valkenburg van Snowdonia te zijn. Het gehucht bestaat vrijwel geheel uit hotels, pensions, tearooms, souvenir-winkels ("craft shops", luidt het lokale eufemisme) en musea (Railway Museum, Motor Museum). Het plaatsje telt maar liefst drie buitensport-zaken, en niet van die kleine ook (Coleman Fuel in overvloed, evenals tenten, rugzakken, jassen, schoenen, branders, etc.)! Het plaatselijke Tourist Information Office, tevens National Park Information Centre, is groot en voorzien van grote hoeveelheden folders, boeken, kaarten, gidsen, etc. We zetten de tent op op een rustige camping aan de rivier. Hij kost £ 8,= per nacht, maar is dan ook redelijk goed uitgerust voor engelse begrippen.

Zondag 19 juni 1994:

Vandaag de eerste echte wandeling. We nemen de O.S. gids ter hand en besluiten een stevige boswandeling te maken die ons uiteindelijk bij de beroemde Swallow Falls zal brengen. Zover komt het echter niet. Een steile klim over het Jubilee Path tegen de heuvel ten noord-oosten van Betws-y-Coed leidt door het bos naar het serene LLyn Elsi. Vandaar dalen we geleidelijk af in de richting van Pentre Du en Afon Llugwy, maar nog voor we de rivier bereiken begint het te regenen; eerst nog zacht maar al snel steeds harder. Tegen de tijd dat we Miners' Bridge bereiken hebben we er ondanks het Triple Point meer dan genoeg van. We druppelen wat uit bij een kop smakeloze koffie in een verlaten en weinig gezellige pub en keren dan onverrichterzake terug naar Betws-y-Coed.

De middag brengen we door in het informatie-centrum, in het aangrenzende "zee-aquarium" (een handvol aquaria in een stoffig rommelhok) en de diverse craft shops. Ik heb zelden zoveel leistenen gedenk-tegels en authentieke wollen truien bij elkaar gezien.

Maandag 20 juni 1994:

Als het eenmaal regent in Wales houdt het ook niet meer op, zo lijkt het. Een blik op de lucht verzekert ons dat we vandaag niet op verbetering hoeven te rekenen. We besluiten een bezoek aan Llandudno te brengen, volgens het ANWB gidsje "een badplaats met Victoriaanse allure". Bij aankomst op station Llandudno zakt de moed ons in de schoenen. Het station en de daaromheen gelegen straten zijn van een onovertroffen troosteloosheid. Naarmate we het (kleine) centrum naderen wordt het gelukkig iets minder deprimerend, maar het weer (aanhoudende stortregen) maakt het er niet beter op. Daarnaast blijkt Llandudno een toevluchtsoord voor verveelde bejaarden te zijn, die in aantallen iedere andere bevolkingsgroep verre overtreffen.

De Victoriaanse allure is niet overal merkbaar, maar de boulevard en de aangrenzende straten zijn inderdaad redelijk stijlvol te noemen. Vergeleken met plaatsen als Zandvoort (of Blackpool) is het er zelfs mooi. Na echter de vele souvenir- en prullaria-winkels (à la de Xenos) bekeken te hebben is er niet veel meer te doen in Llandudno. Het station is koud, nat en winderig, met name wanneer je een uur op je trein moet wachten in een periode dat British Rail ieder moment kan gaan staken. Maar tijdens de rit naar Betws-y-Coed begint de lucht voorzichtig op te klaren. Zou het dan toch...?

Dinsdag 21 juni 1994:

Een onverwacht mooie, zonnige dag biedt een prachtige kans om een wandeling te maken. We beginnen de dag met een enorm engels ontbijt (spek, bonen, worst, toast, eieren, fried bread, tomaten) in Dil's Diner, een met skai bankjes uitgevoerde cafetaria in het stationsgebouw. Terwijl de bomen nog nadruppelen pakken we de rugzakjes en lopen zuidwaarts richting Llyn y Afanc. In deze poel heeft volgens de overlevering een monster (de Afanc dus) geleefd dat de buurt terroriseerde totdat het met behulp van een knappe jonge vrouw en twee sterke ossen uit het meertje naar Glaslyn (het meer aan de voet van Snowdon) werd gedeporteerd. De engelse naam, Beaver Pool, heeft in dit licht bezien iets merkwaardigs. Van Llyn y Afanc gaan we verder langs Afon Conwy naar de Fairy Glen, een diepe kloof waar de rivier zich door de rotsen slingert. Een landschappelijk bijzonder fraaie plek waar het merkwaardig genoeg volledig uitgestorven is. Na de kloof weer uit geklommen te zijn vervolgen we onze weg zuidwaarts richting de Conwy Falls, wederom een kloof waar de rivier zich woest een weg door de rotsen heeft gebaand, ditmaal met een dubbele waterval en een vervallen zalmladder. Iets woester, iets minder idyllisch en, aangezien je hier 20 pence entree moet betalen, aanzienlijk drukker bezocht.

Op de terugweg richting Betws-y-Coed aan de andere kant van de rivier passeren we nog de Penmachno Woollen Mill, een museum gewijd aan de fabricage van wol en gehuisvest in een oude watermolen. De terugweg is zo mogelijk nog idyllischer dan de heenweg met de talloze doorkijkjes, stroomversnellingen, watervalletjes, etcetera.

Woensdag 22 juni 1994:

Het is bijna niet te geloven, maar het is nog steeds mooi weer, zelfs warm. De weersvooruitzichten - voorzover je daarover kunt spreken in Wales, de Welshmen zelf barsten doorgaans in meewarig gegrinnik uit als we er naar vragen - zijn goed, tijd om richting Yr Wyddfa, oftewel Snowdon, te gaan. De spullen worden ingepakt en met een laatste blik op de rijen touring-cars bij het station stappen we in de Snowdon Sherpa bus naar Llanberis. De busrit die volgt is wellicht de mooiste die je in dit deel van Groot Brittannië kan maken. Het eerste stuk rijden we door de bossen, maar na Capel Curig bereiken we het echte bergachtige hart van Snowdonia. Bij Pen-y-Gwryd Hotel rechtsaf omhoog door Llanberis Pass naar Penn y Pass met links Snowdon en rechts de Glyders. De weg kronkelt zich langs een beekje over het kleine strookje begaanbare grond tussen de enorme rotswanden en puinhellingen. Uiteindelijk bereiken we zo het stuwmeer Llyn Peris, het station van de Snowdon Mountain Railway en Llanberis zelf.

Llanberis is een klein stadje/dorpje met diverse musea en verder de nodige winkels, hotels, restaurants, etc. (en natuurlijk een buitensport-zaak). Na het dorpje bijna volledig te zijn doorgelopen vragen we de weg en blijkt het Tourist Information Office aan de andere kant van het dorp te liggen. We lopen er naar toe en daar blijkt Llanberis één opvallend gemis te hebben: er zijn geen campings, in tegenstelling tot wat men ons in Betws-y-Coed vertelde. Maar goed, in het gehucht Nant-Peris, twee mijl terug (richting Penn-y-Pass) blijken er maar liefst twee (of drie, dat blijft onduidelijk) te zijn. Na enige boodschappen gedaan te hebben in het Spar supermarktje van Llanberis wandelen we naar Nant-Peris. De fraaie wandeling voert langs Llyn Peris en de imposante puinhellingen van de Dynorwig Slate Quarries.

Nant-Peris is een gehucht bestaande uit een handvol huizen, een pub of inn - daar wil ik vanaf zijn - en een miniatuur post-office annex dorpswinkeltje. De camping ligt recht tegenover de pub en is niet meer dan een veldje bij een schapenboer. Het sanitair is de naam niet waardig en in geen tijden schoon gemaakt, maar het kost slechts £ 2 p.p.p.n. en het onovertroffen uitzicht op het Snowdon-massief maakt alles meer dan goed.

Donderdag 23 juni 1994:

Eindelijk is het zover! Een perfecte dag (zo zal later blijken) voor de beklimming van Yr Wyddfa Fawr oftewel Snowdon. We besluiten onszelf een plezier te doen en nemen de Sherpa bus naar Penn-y-Pass (zo'n 300 meter hoog, dat scheelt alvast). Op Penn-y-Pass bevinden zich een jeugdherberg, een café, een parkeerplaats en heel veel mensen. Hier vandaan lopen twee bekende routes naar de top en bovendien is dit het beginpunt van de bekende Snowdon Horseshoe, volgens velen "the finest ridge walk in Europe". Na een kop koffie met een scone beginnen we aan Pig Track (ook wel Pyg Track genoemd, naar de initialen van het nabijgelegen Pen-y-Gwryd Hotel), een vrij korte maar dus ook relatief steile route naar de top. Met ons nemen nog talloze anderen dit besluit, zodat we uiteindelijk in drommen de steile klim beginnen (ai!). Waarheen weet ik niet, maar op de een of andere manier verdwijnen steeds meer mensen en na Bwlch y Moch is het vrij rustig. Velen, met name de groepen, slaan hier rechtsaf naar Crib Goch om de Horseshoe te doen. Wij gaan rechtdoor en wandelen over de flank van Crib Gogh en later Garnedd Ugain, hoog boven Llyn LLydaw en later boven Glaslyn. Aan het makkelijke wandelen komt een eind wanneer we tussen Garnedd Ugain en Snowdon tegen de beruchte zigzags oplopen, een slingerend pad naar de top van Snowdon. Na een aantal pauzes bereiken we hijgend en puffend Bwlch y Glas en het spoor van de Snowdon Mountain Railway dat over een aanzienlijk minder steile helling vanuit Llanberis aankomt. Het laatste stuk naar de top volgt het pad het spoor en bereikt uiteindelijk het station en het café. Samen met talloze wandelaars en (helaas) treinreizigers staan we even later op de top (1085 meter). Het uitzicht is, mede dankzij het relatief heldere weer, fenomenaal.

Na een hapje en een drankje in het foeilelijke en overvolle café - wat moet dat daar überhaupt? - beginnen we aan de afdaling. Het eerste stuk, tot en met de zigzags, volgen we dezelfde route als op de heenweg. Vanaf hier echter slaan we af naar rechts om de Miners' Track te volgen. Dit eerste stuk van de Miners' Track vormt een aardige uitdaging. We klauteren vrijwel recht naar beneden langs een steile rotshelling. Het is absoluut niet duidelijk of er een pad is en zo ja, waar. Even is leuk, maar na je een half uur op handen en voeten te hebben voortbewogen ben je blij als je eindelijk de oever van Glaslyn bereikt. De rest van het pad staat in schril contrast met het vorige gedeelte: vanaf hier is Miners' Track een breed, geëgaliseerd pad langs de oevers van Glaslyn en Llyn Llydaw dat zonder moeite kan worden bewandeld of bereden. Het uitzicht op de honderden meters hoge rotswand van Snowdon achter je is indrukwekkend. Langs de oevers van Llyn Llydaw bevinden zich de ruïnes van mijnwerkers-huisjes en gebouwen van de oude kopermijnen. Kilometers later komt de parkeerplaats van Penn-y-Pass weer in zicht, vanwaar de bus ons weer naar Nant Peris brengt. De overwinning op Snowdon wordt gevierd met een bar meal en diverse pints Strongbow respectievelijk "bitter" in de pub.

Vrijdag 24 juni 1994:

Het Welshe weer gaat zichzelf volledig te buiten en vandaag is het dus warm, misschien zelfs te warm om een berg te beklimmen. Derhalve besluiten we Llanberis te bezoeken. We gaan naar het Visitors' Centre dat gevestigd is in een nogal bizar, modern gebouw aan de oevers van Llyn ... Hierin bevindt zich tevens het "Power of Wales" museum, dat gewijd is aan de opwekking en het gebruik van elektriciteit. Na bezoek aan het museum wordt een film/dia/multimedia show gegeven en daarna vertrekt het busje voor een bezoek aan de daadwerkelijke energiecentrale. Het Dynorwig Power Station bevindt zich geheel ondergronds in de rotsen van de voormalige Dynorwig Slate Quarries. Het is een zogenaamd "pumped storage power station", dat energie kan opslaan in de vorm van een watervoorraad. We bezoeken onder andere de enorme afsluiters in de aanvoerbuizen, de nog enormere generatorhal en de turbines.

Het entreebewijs voor de waterkrachtcentrale geeft tevens toegang tot het Welsh Slate Museum, dat zich in het Llanberis Country Park bevindt. Het museum is gevestigd in een oude leisteenfabriek. Om onduidelijke redenen ligt de nadruk overigens niet op de bewerking van leisteen, maar op het vervaardigen van mallen voor de metaalgieterij. Het zal wel. Tegen de tijd dat we het museum verlaten begint het alweer te regenen. "Hè wat vervelend, nu moeten we de avond alweer in de pub doorbrengen!"

Zaterdag 25 juni 1994:

We hadden het gisteravond in de pub al gemerkt, maar `s ochtends op de camping wordt het pas echt duidelijk: heel Nant Peris zit opeens vol met wandelaars. De camping staat van voor tot achter vol met tenten, evenals de camping verderop. (Eigenlijk is nu pas duidelijk dat het grasveldje even verderop ook een camping is.) We breken op en terwijl we op de bus naar Beddgelert staan te wachten lopen horden wandelaars ons voorbij. Uiteindelijk vragen we toch maar aan iemand wat er aan de hand is. Het blijkt dat ieder jaar in dit weekend gepoogd wordt alle 3000-ers (in voeten, wel te verstaan) van Wales te beklimmen, en dat is een verdraaid populaire aangelegenheid. Wij moeten er niet aan denken, maar goed.

De Sherpa bus rijdt wederom door Pass of Llanberis naar Pen y Gwryd en slaat daar rechtsaf richting Beddgelert. De rit voert door een bosrijk gebied en langs Llyn Dinas naar de samenvloeiing van Afon Glaslyn en Afon Colwyn. Rondom de hier gelegen oude Romeinse brug is het gehucht Beddgelert gebouwd. Beddgelert heeft niet het Valkenburg-gehalte van Betws-y-Coed, maar toeristisch is `t wel. Ook hier weer winkeltjes, restaurantjes, een visitors centre (ditmaal van de National Trust), craft shops en, even buiten het centrum, wederom een grote buitensport-winkel! De enorme Beddgelert Forest Campsite ligt zo'n twee kilometer van Beddgelert, in het aangeplante Beddgelert Forest. De camping is groot, netjes en niet al te duur, maar wel vergeven van de midges, een zeer klein maar zeer venijnig stekend soort vliegjes. Daarnaast blijken een deel van het sanitair en het café wegens verbouwing gesloten te zijn, maar de kampwinkel is gelukkig open.

Aan het eind van de middag bezoeken we Beddgelerts' bekendste "beauty spot", Pass of Aberglaslyn. De vallei van Afon Glaslyn vernauwt zich in zuidelijke richting tot een schilderachtige, met rododendrons begroeide kloof waar de Victoriaanse romantici niet genoeg van konden krijgen. De kloof is makkelijk begaanbaar door de bedding van de vroegere Welsh Highland Railway, behalve het laatste stuk, waar de oude spoorweg zich via een honderden meters lange onverlichte tunnel door de berg een weg baant. Net als in het spookhuis, maar zonder zaklamp loop je wel om de haverklap tegen iemand op.

Zondag 26 juni 1994:

De zondag biedt een uitstekende gelegenheid om een van de wandelingen uit het OS gidsje (nummer 21, om precies te zijn) te maken. De tocht start in het centrum van Beddgelert, maar niet zonder eerst koffie met scones genuttigd te hebben in Lynn's Cafe. We verlaten het dorpje in noordoostelijke richting, langs Afon Glaslyn naar Llyn Dinas. Aan onze rechterhand passeren we de opengstelde Sygun Copper Mine. Bij Llyn Dinas zoeken we onze weg over een smal, kronkelend bospaadje tegen de flank van Moel y Dyniewyd, maar we laten de top ver rechts liggen en dalen weer af naar de vallei van de Nanmor. Het tussenliggende stuk voert over prachtig open maar rotsachtig terrein, af en toe onderbroken door bizarre rododendron-bossen. Eenmaal bij de Nanmor aangekomen volgt het pad enige tijd een weggetje, maar daarna wordt het een ware speurtocht, door bossen en kleinschalige landerijen. Het sprookjesachtige bos aan de oever van het riviertje heeft zo zijn verrassingen, zoals de zeug met felroze biggetjes die opeens opduiken. Een minder prettige verrassing is de regen die langzamerhand van kleine buien in hardnekkige motregen overgaat. De route gaat langzamerhand verloren in het ongelooflijk groene landschap en uiteindelijk besluiten we de weg te vragen bij een eenzame boerderij. We blijken al vlak bij het gehucht Nantmor te zijn, en dat is tevens de plaats waar de spoortunnel van Aberglaslyn Pass eindigt. Ditmaal besluiten we de tunnel de tunnel te laten (pikdonker is ook maar zo donker) en het pad langs Afon Glaslyn, door de kloof, te volgen. Het uitzicht vanaf Pont Aberglaslyn is al bijzonder, maar eenmaal in de kloof wordt het nog spectaculairder. Het water kolkt door een smalle opening, waardoor nog slechts weinig plaats over is voor een paadje. Even verderop bereiken we de oude spoorweg en de laatste kilometers naar Beddgelert zijn dan ook eenvoudig. De weergoden zijn het nu echt zat en halverwege de het dorp raken we verzeild in een langdurige Welshe wolkbreuk.

`s Avonds gaan we op zoek naar een goede eetgelegenheid. Een kleine bistro blijkt nog gesloten te zijn, zodat we uiteindelijk in de pub van hotel The Saracen's Head belanden. Daar serveert men voor weinig geld lekkere maaltijden (verse vis, verse salade) en tevens cider en bitter, dus dat komt wel goed.

Maandag 27 juni 1994:

Regen, regen, regen. Het enige dat me is bijgebleven van deze dag is dat we ons verbaasd hebben over hoe lang het kan regenen in Wales. In de middag breekt een paar keer een waterig zonnetje door, maar zelfs dan blijft het regenen! Pas tegen de avond klaart het op. Veel meer dan langdurig de krant of een boekje lezen in de tent en een zompige wandeling naar het dorp zit er niet in. In de buitensport-winkel kopen we nog maar even een paar waterdichte etuitjes voor onze paspoorten (die blijken verbazingwekkend slecht tegen water te kunnen).

Dinsdag 28 juni 1994:

Ten noordwesten van Beddgelert ligt Beddgelert Forest, een aangelegd bos op de hellingen van de Moel en Mynydd ketens. In een ter plekke gekocht gidsje (geen aanrader, maar daarover later meer) staat een wandeling beschreven die ons wel aardig lijkt. We vertrekken weer vanuit Beddgelert zelf, lopen eerst een klein stukje noordoostelijk en klimmen dan over de voet van Craig Wen in weer westelijke richting. We kruisen Afon Colwyn bij onze camping en lopen dan in noordelijke richting naar een verlaten parkeerplaats (met toiletgebouwtje en fris water). Daarvandaan gaat het westelijk, door het bos, tegen de flank van Y Gyrn op. Vandaag is het warm en zonnig, en dat maakt de klim naar de pas met de onuitsprekelijke naam Bwlch-y-Ddwy-elor er niet makkelijker op. De "scenery" maakt echter alles goed: links de woeste rotsen van Y Gyrn, rechts een naamloze top en voor ons de ruïnes van de Princess Quarry. Een paar grote mijnschachten waarvan de bodem niet te zien is maken dit tot een bijzonder slechte plaats om `s nachts rond te lopen. De verlaten mijnwerkers-huisjes worden nu bewoond door schapen. We genieten even van de rust (in uren geen mens gezien) en dalen dan af door de groeve in Cwm Trwsgl. Eenmaal een flink stuk lager komen we tot de ontdekking dat dit dus toch de verkeerde route is. Hier blijkt het gidsje slechts vage aanwijzingen en een waardeloos geschetst kaartje te bieden. Mijn partner scheurt uit frustratie het boekje in een paar stukken, maar dat kan niet verhinderen dat we toch weer terug moeten, omhoog. We besluiten vanaf hier alleen nog de stafkaart te vertrouwen. Eenmaal boven klauteren we over Bwlch Cwm-Trwsgl, tussen Y Gyrn en Graig Cwm-Trwsgl door. Het landschap is prachtig met de uitgestrekte hellingen met rotsen, heide en varens. Het laatste stuk is wellicht het moeilijkste: het pad daalt nu recht af langs de vrij steile helling, door het bos heen. De steilheid is een ding, de enkeldiepe, glibberige, veenachtige prut die de bodem van het bos vormt maakt alles er niet makkelijker op. Bekaf bereiken we uiteindelijk de vallei van Afon Colwyn en de camping. De resten van het wandelgidsje verdwijnen nu definitief in de vuilnisbak.

Woensdag 29 juni 1994:

Vandaag is het alweer mooi weer, en dus een goed moment om de wandeling naar de top van Moel Hebog (782 meter) te maken. We hebben de routebeschrijving voor de wandeling in diverse gidsen zien staan, en hij wordt eigenlijk gekenmerkt door eenvoud. "U bevindt zich hier en de top is daar, dus waar wacht u nog op?", lijkt het devies te zijn. Het pad begint volgens de meeste gidsen achter het Royal Goat Hotel, maar wij pikken het even verderop op, in de buurt van de Cwm Cloch Isaf Farm. Van daar klimt het pad tegen Moel Hebog op, eerst geleidelijk en dan steeds steiler. We passeren een stenen muurtje en vanaf dat moment wordt het lastig. De route loopt over open land en is slechts aangegeven met verspreide cairns. Op zo'n 550 à 600 meter komen we tot stilstand aan de voet van een steile puinhelling. De top ligt nog honderden meters hoger, maar de enige zichtbare route is er een die al klauterend op handen en voeten afgelegd zou moeten worden. Bovendien waait het hier al behoorlijk hard en is het nog maar zo'n 12 graden (zo'n 7 graden kouder dan in het dal). Een stukje "scrambling" op zijn tijd is best aardig, maar we zijn geen ervaren klimmers, en we besluiten dan ook op onze schreden terug te keren. Helaas. Of we nu simpelweg een verkeerde route hebben gevolgd, of dat dit echt de eenvoudigste route naar de top was weten we vooralsnog niet. Het uitzicht tijdens de terugtocht over de vallei van Beddgelert is fraai en wij zien met enig leedvermaak dat de top van Snowdon - net als de meeste voorgaande dagen - in een hardnekkige laag wolken is gehuld.

Donderdag 30 juni 1994:

De laatste dag in Snowdonia wordt al luierend doorgebracht. Natuurlijk zijn er koffie en scones in de tearoom en bekijken we de handvol craft shops en souvenir-winkeltjes uitgebreid. Het wordt door de familie immers wel gewaardeerd als je met een souvenir thuiskomt, maar ook na lang zoeken vinden we niets waarmee we een eventuele ontvanger denken een plezier te kunnen doen. Nou ja, het is niet anders.

`s Avonds voor de laatste maal een bar meal in de pub en dan, als het al flink donker begint te worden, terug naar de camping. In het donker wandelend langs Welshe landweggetjes heb je veel gemak van een zaklantaarn om passerende auto's aan te geven dat er iemand loopt, want langzaam rijden doet men hier niet.

Vrijdag 1 juli 1994:

Tijd om afscheid te nemen van Snowdonia National Park. Belaagd door midges pakken we in, breken de tent af en proberen de benzine op te branden. Dat lukt niet helemaal en het laatste beetje gieten we in een krant, in een plastic zak en die gaat dan in een vuilcontainer. Nu maar hopen dat niemand er een sigaret in gooit...

De bus vertrekt om een uur of tien voor de camping. Helaas heeft de chauffeur nog niet eerder klanten gehad die naar Llandudno wilden en krijgt hij de computer ook niet zo gek om een daartoe geschikt kaartje uit te printen. Pas tegen de tijd dat we de driesprong bij Penn-y-Gwryd Hotel naderen lukt het. De twee uur in de bus naar Llandudno kosten overigens slechts £ 3 p.p.. Bij het hotel stappen we over op een bus die ons via onder andere Capel Curig, Betws-y-Coed en Conwy naar Llandudno brengt. In Llandudno blijkt er gelukkig niet gestaakt te worden en kopen we een kaartje naar Manchester Piccadilly. Terwijl we in de trein zitten te wachten tot hij vertrekt begint het te regenen. Perfecte timing...


Terug naar de vorige pagina of de indexpagina.

Laatste update: 26 februari 2000